GENT mag zich doorheen de recente geschiedenis en tot op vandaag, nog steeds terecht POPPENSPELSTAD noemen.

In het begin van de vorige eeuw bestonden er in GENT tientallen poppen”theaters”, vooral in de volksbuurten. Deze theatertjes waren het werk van en bestemd voor de kleine man : arbeiders zagen er een kleine bijverdienste in, er werd gespeeld voor de buurt, vooral voor de vrouwen en de kinderen, terwijl de mannen op zondag in de kroeg zaten.

Alles was bijzonder primitief ingericht, met een minimum aan kosten.

Leuk detail is dat voor de scène vaak een net gespannen was. Het publiek had immers de gewoonte, wanneer de “slechte” op het toneel kwam, deze pop met van alles te bekogelen : stukken raap, wortelen en alles wat binnen handbereik was.

de drie hoofdfiguren van het Gentse Poppenspel : vlnr Karelke den bult, Pierke de Bakker en Loewie de Lapkensdief

Eén van de bekende theatertjes uit die tijd was dat van de familie BLAUWERS, dat voorstellingen gaf in de Sint-Lievenspoort aan de Rijke Klarenstraat. Het werd voortgezet van vader op zoon en zo kwam de leiding op zeker ogenblik in handen van Therezeke BLAUWERS, die het poppenspel runde samen met een zekere Achilles VINDEVOGEL, die zij “broere” noemde. Merkwaardig in dit “spelleke” (dit is het volks woord voor poppenspel) was dat Thereze alle mannenrollen speelde en Achilles tevreden moest zijn met de vrouwen- en kinderrollen. Therezeke is echter nooit getrouwd en toen ze ziek werd en alle activiteiten moest staken was er geen opvolger. Bijna alle poppen werden verkocht aan kostumier MAES uit TIELT en uiteindelijk vernietigd tijdens een oorlogsbombardement. Slechts een vijftal exemplaren zijn in het bezit van het Huis van Alyn (het vroegere Museum voor Volkskunde) (D’HONDT, M., “Pierke en het Gents Spelleke”, Unima, Vlaams Verbond Poppenspel, Jaargang 1, nr. 3, 31) : “Peere”, “Meere”, een heer, een kozak en een duivel. Roeland VAN DE WALLE suggereerde dat deze duivel waarschijnlijk eerder een “neger” is, die gebruikt werd in een “negerconcert”, één van de speciale attracties van dit spelleke (VAN DE WALLE, R., “Poppen in het Gentse Museum voor Volkskunde”, Tussen Speelkruis en Speelplank, februari 1985, nr. 1, 11). Enkele jaren geleden vond Dieter Vanoutrive in een antiekwinkeltje nog één exemplaar dat hij aan zijn persoonlijke collectie toevoegde.

Met de opkomst van de cinema verdwenen bijna alle poppentheatertjes : de kinderen konden immers voor hetzelfde geld naar de bioscoop.

In 1922 beleefde Gent een “renaissance” wat de poppenkast betreft. Joris (Georges) VANDENBROUCKE (1896-1980) werd als onderpastoor op de Muide benoemd en samen met Gust DE PUYDT (1904-1991) richtte hij in de patronage een poppentheater op.

In feite was alles het gevolg van een samenloop van omstandigheden. Naar aanleiding van de organisatie van een Vlaamse Kermis, bedoeld om zaad in het bakske te brengen, suggereerde iemand om ook een poppenspel te laten optreden. Men deed beroep op het Spelleke van de Blauwers. Dit optreden was een groot kassucces en met de opbrengst van de Vlaamse Foor kocht Joris VANDENBROUCKE de poppen af van de oom en naamgenoot van Gust DE PUYDT. De man had voor en tijdens de eerste wereldoorlog een primitief spelleke gehad in zijn beluikhuisje maar na de opkomst van de cinema de poppen opgeborgen. Met deze poppen, die per stootkar naar de Muide gevoerd werden (en ter hoogte van de Muidebrug bijna in het water terechtkwamen) werd de eerste voorstelling gegeven. Dit had opnieuw zo’n succes dat men besloot verder te spelen, eerst enkel in de patronage, later ook op verplaatsing.

In dit poppenspel, al vlug bekend als “Het Spelleke van de Muide”, ontstond ook de Pierkesfiguur zoals wij die de dag van vandaag nog kennen.

Voorheen bestond er ook wel een personage “Pierrotje”, doch deze pop speelde enkel mee in de klucht, de toegift aan het publiek, een korte eenakter die volgde op een lang uitgesponnen drama. Pierrotje had een soort carnavalstem en een bijzonder lange arm en zijn geliefkoosde bezigheid was met deze arm te timmeren op boeven en bandieten, maar liever nog op gezagsdragers zoals politie, rechters enz …

Gust DE PUYDT kwam op het idee om een “beschaafde” en “veredelde” versie van dat personage een rol te geven in de meer ernstige stukken. Hij zou niet alleen de held zijn, maar tevens voor een dosis humor zorgen.

Deze formule, waardoor het (ver)oude(rde) repertoire een volledig nieuw elan kreeg, sloeg dadelijk in bij het publiek. VANDENBROUCKE zag in het medium een ideaal middel om de kinderen uit zijn parochie van de straat te houden.

De oorspronkelijke, beperkte reeks poppen werd aangevuld met poppen van de hand van Jules DE MUYNCK, een uitstekend poppenmaker, weliswaar vurig socialist, maar toch een goede vriend van VANDENBROUCKE, al mocht VANDENBROUCKE op straat nooit tonen dat hij DE MUYNCK kende … Jules zou trouwens jarenlang zelf ook meespelen in het poppentheater van de actieve onderpastoor en er, met de nodige volkse melodramatiek, o.a. Blauwbaard vertolken. Om deze rol met een zekere plechtstatigheid te kunnen spelen gebruikte Jules te pas en te onpas het woordje “zich” – “Ik zal zich een reis om de wereld maken” enz … en uit die tijd dateert ook de onvergetelijke uitval : “Ik had beloofd een engel voor u te wezen, maar nu zal ik in een hengst van een duivel veranderen”. Wat die hengst erbij kwam doen wist geen mens, maar het maakte wel indruk op het jonge publiek.

Andere medewerkers van het eerste uur bij het Spelleke van de Muide waren Frans CASTEELS (vader van Michel CASTEELS, alias Piet KORREL) en Oscar VERVAECKE. In 1935 werd CASTEELS, die het niet zo best kon vinden met VERVAECKE, vervangen door Gustaaf NEIRYNCK. Vijf jaar later kwam Georges VAN TROOS het gezelschap vervoegen. VERVAECKE overleed in 1944. Nadien verleenden nog verschillende anderen hun medewerking, tot het Spelleke in 1945 definitief stopgezet werd.

Het “Spelleke van de Muide” kon niet meer vergeleken worden met de vroegere traditionele poppentheaters. Zoals VANDENBROUCKE zelfs schreef : “Het bleef in den grond hetzelfde spelleke, met dezelfde poppenconstructie en dezelfde klasieke typen, doch alles werd opgefrischt en verlevendigd in een nieuwen geest naar vorm en inhoud” (VANDENBROUCKE, J., Het Poppenspel in de Nederlanden, Antwerpen, 1946, De Nederlandsche Boekhandel, 115). Met andere woorden, men baseerde zich nog wel op de traditie, maar men aarzelde niet verouderde elementen daaruit te laten vallen. Dit viel niet alleen op bij de afwerking qua poppen en decors, maar vooral wat het repertoire betreft. Hoger werd reeds uitgelegd dat voor de tijd van het Spelleke van de Muide een poppenspelvoorstelling uit twee delen bestond : eerst speelde men een “hartverscheurend drama”, waar het vooral de bedoeling was het publiek zoveel en zolang mogelijk te laten huilen van medeleven met de ellende van de hoofdpersonages, daarna volgde een klucht in één bedrijf waar het publiek dan, als compensatie, eens flink kon lachen. Drama en klucht hadden hun eigen personages. Het Spelleke van de Muide ging nu beide vormen mengen : in het drama kregen de personages uit de klucht een belangrijke rol, zodat een perfect evenwicht ontstond tussen de tragiek van de ernstige personages en de humoristische uitlatingen van de komische tegenspelers. Aldus werden verschillende oude stukken herwerkt, o.a. “Genoveva van Brabandt”, maar er werden er ook nieuwe geschreven, zoals “Het Sint-Bernardusspel” (naar GHEON) (VANDENBROUCKE. J., Het Poppenspel in de Nederlanden, Antwerpen, 1946, De Nederlandsche Boekhandel, 114-115). Het is eigenaardig dat de meeste oude stukken als “Genoveva van Brabandt”, “Blauwbaard” enz … heden ten dage nog steeds opgevoerd worden, terwijl dit bv. niet het geval is met “Het Bernardusspel”. De verklaring moet wellicht gezocht worden in het vrij “heilige” karakter van het stuk (Bernard, zoon van een rijke adelijke familie weigert immers in het huwelijk te treden omdat hij priester wil worden. De avond voor het huwelijk vlucht hij naar het klooster. De vader van de aanstaande bruid beschouwt dit als een belediging en daagt Bernards vader uit voor een tweegevecht. Bernards verloofde komt echter tussen met de melding dat ook zij besloten heeft zich in een klooster terug te trekken).

Uit deze combinatie van oud en nieuw groeide een succesvol poppentheater, dat, zoals gezegd, tot op het einde van de tweede wereldoorlog zou blijven bestaan. Toen het dan een zachte dood stief had het reeds zoveel navolging gekend dat Gent, ook tegenwoordig nog, terecht, “Stad der Poppenspelen” werd genoemd.

Het overgrote deel van de collectie van het Spelleke van de Muide werd in 1965 aan het Museum voor Volkskunde (thans Het Huis van Alijn) geschonken, dat helaas thans geen enkele pop nog permanent tentoonstelt, werkelijk onbegrijpelijk en in wezen ongehoord… ; door de jaren heen geraakte het museum trouwens zowat de helft van de collectie kwijt ; enkele poppen zijn nog in het bezit van Gentse poppenspelers en Dieter Vanoutrive kon enkele jaren in een antiekwinkeltje nog de originele pop van “Pier de Langenarm” op de kop tikken.

De eigenlijke opvolger van het Spelleke van de Muide is het nog steeds actieve “Spelleke van de Folklore”, dat vanaf het begin zijn thuishaven had in het Museum voor Volkskunde (thans Het Huis van Alijn), eerst in de Lange Steenstraat, later aan de Kraanlei. Het spelleke van de Muide had er eerst jarenlang voorstellingen gegeven, tot de toenmalige conservator, de heer Julien BOES, in 1942, naar aanleiding van een wat zwakke voorstelling van het Spelleke van de Muide, oordeelde dat het tijd werd dat het Museum zijn eigen poppenspel kreeg.

Andere belangrijke poppentheaters die uit het Spelleke van de Muide of dat van de Folklore zijn ontstaan en die nog steeds actief zijn, zijn Poppentoneel FESTIVAL en Poppentheater MAGIE.

Vooral bij FESTIVAL hebben vele poppenspelers het vak geleerd die nadien op eigen benen gingen staan. Hier dient in de eerste plaats Poppentoneel FANTASIA uit HEUSDEN te worden vernoemd. Ook de stichter van Pedrolino leerde daar de stiel. Een ander belangrijk poppentheater dat jarenlang actief was in de Gentse deelgemeente Mariakerke en dat ook zeer sterk door FESTIVAL beïnvloed was, was Poppentheater PALLIETER.

De oorspronkelijke stichters van Marionettentheater DE NAR, de familie VERBEKE, waren ook door de microbe aangestoken via een voorstelling van het Spelleke van de Muide, al sloegen ze snel een andere richting uit wat stijl en repertoire betreft. Hetzelfde geldt in feite voor marionettentheater NELE.

Een merkwaardig experiment was ook het poppentheater van Marcel HOSTE, “Poppengildeke ’t Maske”. HOSTE sloeg duidelijk een gans andere weg in. De historiek van zijn theater leest u door “hier” te klikken.

Over PEDROLINO leest u elders op deze web-site uiteraard meer.